“Dirigeren is de kunst van het luisteren”
Dirigeren heeft alles te maken met je bezieling, met de manier waarop je de muziek beleeft en voelt. Op een intuïtieve en heel subjectieve manier dring je tot de compositie door en krijgt het werk dat je dirigeert zijn uiteindelijke vorm. Door een rationele of muziekwetenschappelijke werkwijze kun je een muziekstuk wel begrijpen, maar het zal dan nooit voor de volle honderd procent tot zijn recht komen. Een uitvoering van muziek heeft warmte, leven en kracht nodig en het is je eigen energie, persoonlijkheid en intensiteit waarmee je dat bereikt. Alleen dan komt het karakter en de intentie van het muziekwerk naar buiten. Een dirigent kan en mag niet alleen ‘de maat slaan’, het is vooral de muziek die moet worden vormgegeven. De dirigent heeft daarbij steeds een ‘idee’ nodig, ook al is dat niet direct uit de muziek voorhanden. Als je het muziekstuk steeds opnieuw onderzoekt, wordt de klank die je krijgt vanzelf een uitdrukking van de essentie van die compositie.
Veel musici beperken zich tot de letterlijke tekst van de partituur. Zo is er veel wetenschappelijk onderzoek verricht naar de oorspronkelijke uitvoeringspraktijk en het is precies bekend hoe de oude muziek gespeeld moet worden zgn. ‘authenticiteit’). Daarbij wordt het rationele en het wetenschappelijke overschat, de dienstbaarheid aan het muziekstuk wordt letterlijk opgevat, namelijk het precies doen wat de componist heeft opgeschreven. Op zich kun je niets tegen deze precisie inbrengen, maar het elimineert volgens mij het belangrijkste van het muziek maken, namelijk de intuïtie van het moment en het improvisatorische element van het spel. Zo zijn het haast onmerkbaar schommelen van tempo, het verschuiven van de klankkleur, de agogiek en de dynamiek niet mechanisch te bereiken. Die kunnen überhaupt niet worden ‘ingestudeerd’ of gerepeteerd. En juist deze dingen bepalen bij uitstek of een uitvoering slaagt of niet. De muzikaliteit staat voorop en de techniek is het voertuig. Dan wordt het orkest één instrument, waardoor ziel en gevoel worden overgebracht. De dirigent is hierbij de bemiddelaar, de communicator, de ‘conductor’, het bloedvat waardoor het geheel stroomt. Natuurlijk is een zo getrouw mogelijke weergave van de partituur een voorwaarde voor elke serieuze uitvoering, maar geen enkele aanwijzing van de componist heeft betekenis als de dirigent niet de geest van de compositie tot uitdrukking laat komen. De aanwijzingen van de componist behoeden de dirigent slechts voor grove fouten, maar de betekenis van de muziek kan hij er niet aan ontlenen. Sterker nog: Ze vooronderstellen de kennis van de betekenis van het stuk.
Ten tijde van Mozart en Beethoven was het voldoende als men zich over kunst kon verwonderen, als het eenvoudig ‘mooi’ werd gevonden. Pas recentelijk wordt kunst – helaas – beoordeeld naar zijn sterkte, zijn vitaliteit en actualiteit. Dit heeft tot gevolg dat alle andere maatstaven worden afgedaan als ‘subjectief’, alsof dat er niet meer toe mag doen. Alleen de letterlijke weergave van de partituur schijnt nog goed te zijn, de trouw aan het oorspronkelijke werk, de tekst, de letter. Men wil het zo horen, zoals het er staat, zoals het is, niet in één of andere opvatting van één of andere dirigent. Ik vind dit erg jammer. Over de compositie daalt als het ware een algemeen – vaak intellectueel – concept, dat slechts een afstandelijke en abstracte verbinding met het werk kan hebben. Paradoxaal genoeg wordt het musiceren er juist “makkelijker” van, omdat de directe confrontatie met het muziekstuk wordt vermeden.
Maar gelukkig is geen enkele muzikale uitvoering mogelijk zonder een subjectieve opvatting. Hoezeer de componisten zich ook moeite getroosten om al het mogelijke in de partituur vast te leggen (kijk naar Mahler!), en hoe secuur dirigenten deze aanwijzingen ook opvolgen, er blijven – zelfs ten aanzien van iets elementairs als het tempo – nog talrijke vragen open, die niet beantwoord kunnen worden, eenvoudigweg omdat ze niet beantwoord kunnen worden. Ik vraag me wel eens af of de zogenaamde authentieke uitvoeringspraktijk haar ideaal nodig heeft, juist omdat men de gevoelskant niet verder uitdiept. Bovendien veronderstelt een letterlijke weergave dat je alles over het werk weet – hoe het ontstaan is, hoe het werd gespeeld, etc. – een nogal pretentieuze houding. Het heeft helaas tot gevolg dat het externe, het uiterlijke van de muziek vaak sterk wordt overdreven. Het belangrijkste is echter hoe het klinkt, wat het werk je doet en dus hoe de dirigent de betekenis ervan realiseert, hoe hij het laat leven. Al het andere is secundair.
Hoe krijgt dit proces bij mij gestalte? De dirigent moet niet alleen de muziek horen, maar het werk voelen en dat gevoel ook uiten en overdragen aan het orkest. Het is belangrijk om je emotie te laten zien. Het orkest doet slechts dàt wat de dirigent laat zien. Je conceptie van het werk ligt dus in iets wat van dirigent tot dirigent verschilt. Elke dirigent zoekt hierin zijn eigen weg. Zo gaat de muziek – met al zijn samenhangen – in de dirigent leven. De dirigent moet steeds zichzelf blijven. Hij moet zich de muziek zelf eigen maken, zodat de muziek dan geen resultaat wordt van iets anders, maar iets heel eigens en individueels. De dirigent mag niet naast de muziek gaan staan, en een ‘stijlvolle’ interpretatie geven, want dat is iets afstandelijks. Een uitvoering is pas echt authentiek als de dirigent erin slaagt de compositie in zijn grote samenhangen, en de aan de compositie ten grondslag liggende bezieling, met zijn gevoel te begrijpen en weer te geven. Je kunt dit niet echt leren, het is eerder een lange weg van vallen en opstaan, van ervaring, maar het is wel een weg naar het hart van de luisteraar. Als je dus je eigen hart laat kloppen, breng je de mensen tot een bewustzijn van zichzelf. Dit geeft een oneindig rijk scala van mogelijkheden voor de muziek maar ook voor jezelf. Je bent dan een individu dat creëert, schept en communiceert.
Je neemt dus het muziekstuk zelf als uitgangspunt, je luistert ernaar als een uniek organisme, hoe het zich voor je ontvouwt, het gebeurt welhaast vanzelf. Het materiaal en de methode zijn dus veel minder van belang, en techniek nog minder. Er bestaat immers geen ‘techniek’ in een echt kunstwerk, want die betekent niets voor iemand anders, kunstenaar of niet. En toch zijn deze kunstwerken technisch volmaakt.
Luister bijvoorbeeld eens naar de Achtste Symphonie van Beethoven. Hoe deze compositie zich ontwikkelt, hoe ze leeft, hoe organisch de melodie groeit, hoe het ritme zich beweegt en de harmonie. De overgang van het een in het ander. Deze symfonie gaat m.i. over de energie van het worden en de kracht van de voorwaartse beweging. Er is iets fatalistisch aan, het eenzijdige doel en de strategie die het in zich heeft. Dit is overigens een algemeen kenmerk van elke symfonie, maar in het algemeen minder geprononceerd. Zelfs bij Schubert en Bruckner waar alles zich toch min of meer tussen de bloemetjes afspeelt, blijft het idyllische toch ook iets episodisch houden. Deze eenzijdigheid naar het doel, deze duidelijke en onmiskenbare cohesie, kan alleen gecreëerd worden door natuurwetten. In de muziek zijn dat de wetten van de tonaliteit. En de dirigent moet zien uit te zoeken hoe deze wetten zich in het specifieke muziekstuk openbaren. Alleen de diepere wetten van de tonaliteit, produceren het complete scala van spanning en ontspanning, de vorm. Zo kun je als dirigent muziekstukken heel ver dragen. Indien de tonaliteit niet eenduidig is of ontbreekt, dan is de taal van het doel niet levend meer. De organisatie van de duidelijkheid en de natuurlijke ontwikkeling vallen dan weg. Daarmee gaat ook een belangrijk middel tot expressie verloren. Tonaliteit is dus in feite de architectonische structuur van de tijd. De tonaliteit is alleen uitgeput als we niet meer in staat zijn de realiteit van ruimte en tijd te produceren, de architectuur. We moeten echter blijven luisteren, en niet langer (erover) denken, want dan putten we de kunst zelf uit. Als we een natuurlijke melodie blijven horen, raakt de tonaliteit nooit uitgeput.
Iedereen heeft binnen in zichzelf een onfeilbare standaard van wat natuurlijk is, wat goed voelt, ook in muziek. Je moet het alleen leren herkennen, en leren te ontvangen. Leer de stem kennen die in je spreekt. Vertrouw op dat gevoel, vertrouw op jezelf. Die innerlijke stem kun je altijd raadplegen, overal en altijd, en je weet dan meteen wat natuurlijk is en wat niet. Als je een kunstwerk wilt dragen, bezit dan ook de kracht en de moed om jezelf te zijn. Ieder mens bezit deze natuur in zichzelf. Alleen de persoon die van binnenuit voelt, die zich niet laat beïnvloeden, weet wat hij voelt, handelt ernaar, en zal op een natuurlijke en gratieuze manier musiceren. Zoek dus steeds dit natuurlijke op in jezelf.